In mijn blog van september 2014 met de titel: “levenslang gestraft en toch beginnen met resocialiseren?”, pleitte ik voor een periodieke herbeoordeling van een opgelegde levenslange gevangenisstraf.
Zou detentie op een zeker moment in redelijkheid geen strafrechtelijk erkend doel meer dienen, zou de levenslanggestrafte door gratieverlening vrij moeten kunnen komen. Hoewel levenslang in beginsel levenslang blijft, krijgt de veroordeelde zo wel een perspectief op vrijheid. Zou dat perspectief ontbreken, dan spreekt het EHRM van een inhumane en vernederende behandeling van gedetineerden.
Drie jaar en enkele rechterlijke uitspraken later, is het zover. Sinds 1 september jl. is er een nieuwe regeling, waarin is vastgelegd dat levenslanggestraften na uiterlijk 27 jaar detentie een herbeoordeling van hun straf toekomt. Hoewel dit niet strookt met aanbevelingen van het EHRM om levenslanggestraften ‘al’ na 25 jaar die duidelijkheid te geven, is het perspectief op herbeoordeling/gratie en dus vrijheid voor de veroordeelde een winstpunt. Maar hoe reëel is dat perspectief op vrijheid nu echt?
Voordat de veroordeelde voor een herbeoordeling in aanmerking komt, zal hij deelgenomen moeten hebben aan re-integratieactiviteiten, zoals verlof. Maar pas ná 25 jaar én een positief advies van een adviescollege mag een veroordeelde deelnemen aan die re-integratieactiviteiten. Het adviescollege toetst de aanvraag om te re-integreren aan de volgende criteria: het recidive-risico, de delictgevaarlijkheid, het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie en – ten slotte- de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Met de eerste drie criteria kan ik mij in principe verenigen. De levenslanggestrafte die zijn perspectief op vrijheid wil behouden, zal zich gedurende zijn 25-jarige detentie goed moeten hebben gedragen en ontwikkeld.
Maar het laatste criterium acht ik bezwaarlijk. Zelfs na 25 jaar aaneengesloten boetedoening en voorbereiding op terugkeer in de maatschappij, zoals deelnemen aan de arbeid, kan de ernst van het delict vanwege de impact op de nabestaanden een gratie alsnog in de weg staan. Dat leidt de facto tot 25 jaar lang –of langer – onzekerheid bij de veroordeelde over de vraag of hij ooit vrij komt. Aan de slachtoffers en/of nabestaanden is immers vrijwel altijd groot leed toegebracht en hun vergevingsgezindheid valt doorgaans buiten de invloedssfeer van de veroordeelde.
Door die onzekerheid vraag ik mij af of het voor de levenslanggestrafte bij aanvang van de straf wel in voldoende mate duidelijk is welke objectieve criteria zullen worden aangelegd bij de herbeoordeling, zodat hij weet aan welke vereisten zal moeten worden voldaan, wil hij voor verkorting van de straf in aanmerking komen. Teveel onzekerheid over de kans op vrijlating leidt m.i. nog steeds tot een inhumane behandeling.
De vraag of deze ingebouwde onzekerheid al dan niet humaan is, ligt nu bij de Hoge Raad. Die zal ook oordelen of de herbeoordeling ná het verstrijken van de 25-jaarstermijn niet te laat komt. De Advocaat-Generaal concludeerde vorige week dat de nieuwe regeling volstaat en er bij de oplegging van een levenslange straf geen sprake meer is van een inhumane behandeling zoals bedoeld in art. 3 EVRM. Als de Hoge Raad deze redenering volgt, zal het Europees Hof hierover het laatste woord krijgen.
mr. D.M. Penn